Mijmeringen 10
"Buiten zijn oever"
acryl
"buiten zijn oever"
40x60cm.
Buiten zijn oever
Het leven is een rivier. Het stroomt van het kleinste begin, de bron, naar het oneindige einde, de monding in een meer of zee. Gaandeweg ontstaan meanders, zand beklijft, modder erodeert. En soms treedt de rivier buiten haar oevers. Vaak met nare gevolgen voor land, mens en dier. Nee, ‘buiten je oevers treden’ is geen deugd. Er is iets onoorbaars gebeurd. Niet altijd bewust, we doen van alles per abuis, zonder na te denken, maar ook van alles moedwillig en rücksichtslos.
Vooral om ons te laten gelden, kijk, luister, ik besta!
We zouden beter stenen kunnen verleggen:
‘Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde
Het water gaat er anders dan voorheen
De stroom van een rivier hou je niet tegen
Het water vindt er altijd een weg omheen
Misschien eens gevuld van sneeuw en regen
Neemt de rivier mijn kiezel met zich mee
Om hem dan glad en rond gesleten
Te laten rusten in de luwte van de zee
Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde
Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten
Ik leverde ’t bewijs van mijn bestaan
Omdat, door het verleggen van die eene steen
De stroom nooit meer dezelfde weg zal gaan
Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde
Nu weet ik dat ik nooit zal zijn vergeten
Ik leverde ’t bewijs van mijn bestaan
Omdat, door het verleggen van die eene steen
Het water nooit dezelfde weg zal gaan’
(Bram Vermeulen, De Steen).
Maar soms zal het donderen, bliksemen, regenen en overstromen. Dan stromen we naar het zwarte moeras, waar de rivieren Styx en de Cocytus samenvloeien, de rivieren van de misantropie en weeklachten. De veerman Charon, somber, grijs, ruige baard, haveloos gekleed, hij zet ons over. We moeten ervoor betalen, een obolos, een stuiver eigenlijk. We gaan heen … gaan we ook weer?
‘En als de pont dan weer zijn weg zoekt door het ruime sop
Dan komen er werktuiglijk gedachten bij me op
Zo denk ik dikwijls over het geheim van het bestaan
En dat ik op de wereld ben om heen en weer te gaan
Wij zien hier voor ons oog een onverbiddelijke wet
Want ik als ik niet de veerman was, dan was een ander het
En zulke bedenksels heb ik nu de hele dag
Soms met een zucht van weemoed, dan weer met een holle lach’
(Drs. P, Veerpont).
Heen-en-weer, het zou kunnen.
Maar als we bij de monding van de rivier zijn, zijn we toch echt oeverloos.
Reageren?